• darkblurbg
  • darkblurbg
  • darkblurbg

Accreditatie: zeggen wat je doet en doen wat je zegt

Gepubliceerd op: 02-07-2024

De tweede pilot voor de accreditatie van onderwijsbestuurders is achter de rug. Tijd om terug te blikken op het proces met auditor Liesbeth Schöningh. Wat zijn haar bevindingen? “Een auditor heeft ruimte nodig voor een eigen invulling, maar wel binnen duidelijke kaders.”

Liesbeth heeft niet alleen ervaring met het bestuur van grote onderwijsorganisaties, maar ook met accreditatie. “Ik heb aan beide kanten van de tafel gezeten”, geeft ze aan. “Het mooie aan zo’n pilot als dit vind ik dat niet alles vast ligt in structuren en protocollen. Samen met mijn collega-auditoren kon ik uitzoeken hoe we het wilden aanpakken. Dat heb ik als prettig ervaren.”

Verslaglegging
Bij de start van haar werkzaamheden viel het Liesbeth op dat er geen introductiepakket lag voor de auditoren. “Je wil als auditor duidelijk hebben wat precies de bedoeling is en wat het kader is waarin je de werkzaamheden uitvoert. Waarom doen we dit en op welke manier?” In gesprekken met projectleider werd dat duidelijk. Voor de toekomst zouden duidelijker kaders wel nuttig zijn, geeft Liesbeth aan. “Ik kan me voorstellen dat je een raamwerk neerlegt, zowel voor de gespreksvoering als voor het verslag. Dat is fijn voor de auditoren, maar biedt ook een helder beeld van het proces aan de bestuurders.”

Deelnemende bestuurders
Aan de voorkant van het proces zag ze een grote variatie in de deelnemende bestuurders. “Sommige bestuurders waren ruim een jaar in functie, andere waren al 10 jaar of langer bezig. Ik vroeg me af of daar een bewuste keuze achter zit.” Uit de gesprekken met de bestuurders bleek dat ze een professionele of juist een persoonlijke reden hadden om mee te doen aan de pilot. “Het is moedig als iemand na een jaar in functie al aangeeft behoefte te hebben aan feedback.”

Minimale zittingsduur
Vraag is wel of je na zo’n korte periode al echt van accreditatie kan spreken, vindt Liesbeth. “De gesprekken gaan dan meer over professionalisering. Voor de pilot was dat zeker nuttig, maar wellicht zou je straks toch voor een minimale zittingsduur van 2 of 3 jaar moeten kiezen. Bij een beginner praat je over professionele ontwikkelingsvragen, maar dient dat het bredere doel van de accreditatie?”
“Bij accreditatie gaat het erom te toetsen of een bestuurder doet wat hij of zij zegt”, vervolgt ze. “Daarvoor moet de bestuurder een repertoire hebben opgebouwd. Je kan wel een beleidsplan hebben opgesteld maar bij de accreditatie is het van belang hoe de implementatie eruit ziet. Voor de beoordeling van de kwaliteit van het bestuur in het onderwijs heb je een referentiekader nodig. Kern van de accreditatie is of een bestuurder systematisch aan zijn professionele ontwikkeling werkt, reflectief is en met feedback kan omgaan.”
Het lijkt Liesbeth zinnig om het daar met haar collega-auditoren over te hebben. Tijdens een gemeenschappelijke kalibratiesessie voorafgaand aan de tweede pilot gingen de auditoren in gesprek over hun manier van beoordelen. “Waar kijken we naar, hoe kijken we en waar liggen de grenzen?” Bij die sessie bleek dat de meeste auditoren niet uit de voeten konden met het oordeel “voldoet ten dele”. “Je voldoet wel aan de eisen om geaccrediteerd te worden of je voldoet niet.”

Kwaliteitsbesef
De gesprekken die Liesbeth, samen met een andere auditor, met drie onderwijsbestuurders voerde, verliepen aangenaam. “De toon was respectvol en gericht op een waarderend gesprek in het belang van de bestuurder. Inhoudelijk was het serieus en diepgaand en toch bleef de sfeer lichtvoetig. Op basis van onze vragen hielden wij de bestuurders een spiegel voor.”
Voor het vervolg ziet ze voor zich dat de accreditatie ingekaderd wordt om er een volwassen systeem van te maken. Na een evaluatie kunnen de partners – VvOB, PO Raad en VO Raad - het systeem met vertrouwen neerzetten. “Het accreditatiestelsel voor onderwijsbestuurders moet hetzelfde kwaliteitsbesef uitstralen als wij voor het onderwijs nastreven.”