Op woensdag 12 februari vond eindelijk het Kamerdebat plaats over sturing in het funderend onderwijs. Wie goed luistert naar de inbreng van de verschillende fracties, hoort dat er een ondertoon is van bezorgdheid over de huidige onderwijsprestaties. De Kamer is hierin zoekende naar knoppen om aan te draaien. Als bestuurders blijven wij zelf graag aan het roer. Daarover gaan we op de ALV van 11 april met elkaar in gesprek.
Een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) uit 2022 was de aanleiding voor een Kamerbrief over dit onderwerp, waarin staatssecretaris Mariëlle Paul een aantal uitgangspunten schetste:
Op basis van deze uitgangspunten kwam ze in de Kamerbrief tot een drietal scenario’s voor de sturing in het onderwijs:
De Kamerbrief en de drie scenario’s vormden de openingszet van de staatssecretaris voor het debat op 12 februari. Zeven fracties mengden zich in het debat, waarbij de discussie diverse onderwerpen raakte. Over de uitgangspunten was iedereen het wel eens, maar de gepresenteerde scenario’s konden op minder enthousiasme rekenen. Er was kritiek op deze scenario’s: als je een kind vraagt of het spruitjes, bietjes of pizza wil eten, kiest elk kind voor pizza. Dat was hier ook het geval. Menigeen zocht daarom nog naar varianten op deze scenario’s.
Boven het debat zweefde de vraag op welke manier Den Haag meer grip zou kunnen krijgen op het onderwijs. Diverse fracties waren en zijn teleurgesteld over de prestaties van het huidige onderwijs. Door verschillende fracties werd een andere manier van bekostiging voorgesteld: zo pleitten D66 en PVV voor het rechtstreeks financieren van scholen. Daar waren andere partijen faliekant op tegen. Er was meer steun voor rechtstreekse betrokkenheid van de minister bij de cao-onderhandelingen. Op die manier zou de politiek gerichtere boodschappen kunnen meegeven aan de sociale partners. De staatssecretaris wees dit van de hand, maar het laatste woord lijkt hier nog niet over gezegd.
Een boeiende inbreng kwam van Harmen Krul. In zijn bijdrage vroeg de CDA’er zich af of er een sturingsmodel bestaat waarvan bewezen is dat dit tot betere resultaten leidt dan andere sturingsmodellen. Werd het gesprek wel over het juiste onderwerp gevoerd? Zou de overheid niet op een sturingsdieet moeten: zich richten op de goede dingen en zaken waar je echt op wilt sturen en de rest overlaten aan de schoolbesturen?
Aan het einde van het debat werd aangekondigd dat er nog een vervolg zou komen. Er zouden dan moties ingediend kunnen worden. Wanneer dat vervolg is, is nog niet helder, maar ergens in de komende weken. Welke moties ingediend zullen worden is nog niet duidelijk. Daar deden de Kamerleden nog geen voorspellingen over. Afwachten dus.
Waar leidt dit debat nu toe? Op korte termijn zal er wellicht niet veel veranderen. De scenario’s lijken van tafel, het herstelplan onderwijs staat wat meer op de voorgrond. Dat zou ertoe kunnen leiden dat sommigen denken: deze storm in een glas water hebben we ook weer gehad, we gaan over tot de orde van de dag.
Die houding – hoe begrijpelijk ook – zou wel eens risicovol kunnen zijn. Het lijkt verstandig om nog eens met aandacht terug te luisteren naar de inbreng van de diverse fracties. De ondertoon in de Kamer is bezorgdheid over de prestaties van het huidige onderwijs. In de zoektocht naar knoppen om aan te draaien komt er één dominant in beeld: geld. Het lijkt alsof de fracties geen ander sturingsinstrument zien dan de bekostiging om de prestaties te verhogen. Daarin worden ze ook gevoed door de geluiden van anderen, zoals ook bleek tijdens het rondetafelgesprek enkele weken geleden.
Als dit de grote zorg in Den Haag is en we het antwoord te mager vinden (sturen via geld), dan zou het de ambitie van een zelfbewuste beroepsvereniging als de onze toch moeten zijn om hier betere antwoorden op aan te reiken?
Het is een vraagstuk dat tegelijkertijd ook niet zomaar even te beantwoorden is. Goed om daar met z’n allen stevig over door te praten in de volgende ALV op 11 april.